37
‘Cazzo! Godverdomme! Shit!’
Franco schopte tegen een verdwaalde kiezelsteen die onder de luifel boven de ingang van het ziekenhuis lag. De steen sloeg tegen een afvalbak en ketste over het natgeregende asfalt.
‘Hou je gemak!’ Jan ging voor hem staan. ‘Kwaad worden heeft nu geen zin.’
Franco knikte zuchtend, woelde in zijn jaszak en haalde een geplet pakje Lucky Strike tevoorschijn.
‘Je moet ermee naar de politie,’ zei hij, en hij stak met trillende handen een sigaret op.
Hoofdschuddend ontweek Jan de rookwolk. ‘Wat moet ik ze dan zeggen? Ik heb niets in handen. Geen enkele aanwijzing omtrent de identiteit van de vrouw. Strikt genomen is er geen enkel bewijs dat ze het ongeluk van Julia heeft veroorzaakt. Als dat er was, zouden ze het wel gevonden hebben op de plaats van het ongeluk. Remsporen van een andere auto of zoiets.’
‘Maar ze heeft het je toch gezegd toen je haar aan de telefoon had?’ hield Franco vol.
‘Nee, dat heeft ze niet. Ze zei alleen maar dat ze boos was geweest. Dat kan van alles betekenen. Voor de politie is het in elk geval geen bewijs. Ik koester alleen een verdenking, in mijn ogen terecht, maar meer niet.’
Hoestend blies Franco rook uit. ‘Toch moet je het melden.’
‘En een heksenjacht op mijn patiëntes ontketenen? Begrijp je wel wat er zou gebeuren als ze werden ondervraagd? Geen patiënt zou me toch nog vertrouwen?’
‘Daar kun je nu toch geen rekening meer mee houden!’ riep Franco uit. ‘Is ze misschien niet toch een van je patiënten?’
‘Nee, dat is ze niet,’ zei Jan. ‘Geloof me maar, ik heb ze allemaal de revue laten passeren. Ik ben er volkomen van overtuigd dat niet één van hen tot dergelijk geweld in staat is. Afgezien daarvan zou ik het gemerkt hebben als een patiënte een waanzinnige liefde voor me zou koesteren. Bovendien is ze teruggeschrokken voor een directe ontmoeting. Als ze een van mijn patiëntes of iemand anders in de kliniek was, zou ze dat niet gedaan hebben. Nee, Franco, ik ken haar niet. Ze is iemand die tot nu toe niet is opgevallen en zich zeker voelt in haar anonimiteit. Voor het moment althans.’
‘Goed,’ zei Franco met een zucht. ‘Maar de politie zou toch kunnen surveilleren bij je huis?’
‘Dat heb ik ook al bedacht. Maar als die Jana daar lucht van kreeg, zou het nog erger worden. Ze mag dan gek zijn, dom is ze niet. En ze let goed op. Stel je voor dat ze erachter komt dat ik mijn huis in de gaten laat houden en dat ze echt boos wordt? Nee, daarmee zou ik andere mensen in gevaar brengen.’
Woedend smeet Franco zijn peuk op de grond en trapte hem uit. ‘Lieve hemel, man, wat wil je dan?’
‘Afwachten tot ze zich weer meldt en haar met psychologische middelen ontmaskeren,’ antwoordde Jan. ‘Zelfs al is het moeilijk om daarop te wachten, toch lijkt me dat de enige mogelijkheid waarbij het risico binnen de perken blijft.’
Franco keek hem twijfelend aan. ‘En als ze zich niet meer bij je meldt?’
‘Ze zal zich weer melden, geloof mij maar,’ verzekerde Jan hem, en hij voegde er cynisch aan toe: ‘Ze houdt van me, weet je nog? Ik zal dus maar gebruikmaken van haar waanzin.’
‘Je begeeft je op glad ijs, jongen.’
‘Ik sta allang op glad ijs.’
Met een diepe zucht stak Franco zijn handen in zijn zakken en haalde zijn schouders op. ‘Nou goed, je moet het zelf maar weten. Ik kan in elk geval niets meer voor je doen.’
Verbaasd trok Jan zijn wenkbrauwen op. ‘Wat krijgen we nou? Je knijpt er nu toch niet tussenuit? Ik heb je nodig.’
‘Het is niet anders,’ antwoordde Franco. ‘Ik ben therapeut en geen detective. Bovendien staat er op dit moment veel te veel op het spel. Flavia heeft haar verdenking uitgesproken en ik… ik heb haar de waarheid gezegd. Ze wil me nog een kans geven, maar ik heb moeten beloven dat ik alle contact met Julia zou verbreken. Ik heb die belofte al gebroken, maar dat was de eerste en de laatste keer. Hou me er in het vervolg dus buiten, oké?’
‘Maar Franco, dat is toch…’
‘Het kan me niet schelen wat het voor jou betekent,’ riep de therapeut opgewonden. ‘Ik heb nog een kans om mijn gezin te redden en die kans wil ik grijpen. Geen zijsprongen meer.’
‘Maar het gaat toch niet alleen om Julia.’
‘Dat weet ik wel, maar ik moet nu eerst aan mezelf denken.’
‘Zoals je wilt. Maar ik vind het nogal laf van je.’
‘Noem het maar wat je wilt,’ zei Franco, en hij klopte Jan op zijn schouder bij wijze van afscheid. ‘Ik noem het verstandig. Wie met de duivel wil dineren heeft een lange lepel nodig. En ik denk niet dat jouw lepel lang genoeg is voor deze gek.’
‘Ik heb geen keus, Franco.’
‘O jawel, die heb je altijd. Maak er geen persoonlijke wraakoefening van. Dat zou een vergissing zijn. En Julia wordt er ook niet beter van.’
Daarmee draaide hij zich om en liep weg.
‘Franco, wacht nog even!’ Jan liep in de regen achter hem aan. ‘Nog één vraag, alsjeblieft, dan laat ik je verder met rust.’
Franco bleef staan en zuchtte diep. ‘Kom maar op, dan.’
‘Waar denk je aan bij de naam Jana?’ vroeg Jan. ‘Ik bedoel als naam. Het is vast ook alleen maar een symbool.’
‘Je geeft het niet op, hè?’
‘Nee, dat heb ik al gezegd. Vertel eens, wat zou “Jana” volgens jou kunnen betekenen? Afgezien van de gelijkenis met mijn eigen naam.’
Franco tuitte zijn lippen en keek toen nadenkend naar de grond. ‘Jana, Jana, Jana,’ mompelde hij. ‘Wat denk je van Janus? Misschien bedoelt ze de vrouwelijke versie van Janus, de god met de twee gezichten. Je zei toch dat ze goed was opgeleid?’
‘Ja.’ Jan knikte. ‘Daar ga ik wel van uit. Janus zou kunnen. Dat zou ook passen bij haar schizofrenie.’
‘Alsjeblieft, Jan.’ Franco keek hem strak aan. ‘Luister naar mij en laat het rusten. Er zijn dingen die gewoon te groot zijn. Alleen merken we dat soms pas als het te laat is. Denk er tenminste nog eens over na, oké?’
‘Oké,’ loog Jan.
Franco gaf hem een vriendschappelijke klap op zijn schouder. ‘Wees niet boos op me, ja? Ik ben maar een egoïstische lafaard, dat geef ik toe. Bovendien heeft Flavia me nog een kans gegeven en dat betekent meer voor me dan wat ook. Zelfs al heeft het lang geduurd voor ik dat begreep. Liefde is iets vreemds, Jan. Je begint er pas voor te vechten als je het dreigt te verliezen.’
Hij liep weg zonder om te kijken.